Medicines for Europe (MFE) is de Europese branche-organisatie van farmaceutische bedrijven die generieke en biosimilaire geneesmiddelen ontwikkelen en/of in de handel brengen. Het is dus een industriële belangenorganisatie. Ze organiseert jaarlijks een speciale conferentie over biosimilars, wat een smeltkroes is van alle belanghebbenden in dit veld. Er is een prominente aanwezigheid van onafhankelijke ‘officials’, wat alleen mogelijk is omdat MFE zich op de conferentie onthoudt van reclame maken of vooringenomen meningen etaleren. MFE kiest duidelijk het maatschappelijke perspectief: hoe kunnen geneesmiddelen na aflopen van patenten bijdragen aan kostenbesparingen in de zorg en voor patiënten de toegang tot geneesmiddelen verbeteren. Het is onze eigen ervaring dat MFE de autonomie van de sprekers op de conferentie respecteert en de inhoud van voordrachten niet beïnvloedt. Verder is het goed om te weten dat sprekers niet worden betaald voor hun bijdragen. Ze krijgen uitsluitend een vergoeding voor reis- en verblijfkosten. Dit alles maakt dat dit een niet-commerciële conferentie is met grote invloed waar iedereen die ertoe doet in biosimilar-land aanwezig is. En dat zorgt er weer voor dat deze conferentie extra aantrekkelijk is door de mogelijkheid voor informele contacten.
Opening en sessie 1: DELIVERING FOR PATIENTS – towards an ambitious implementation of the pharmaceutical strategy for Europe
De conferentie zou worden geopend door Andre Rys van het Directoraat Gezondheid van de Europese Commissie, maar hij was op het laatste moment verhinderd. In plaats daarvan hield de directeur van MFE, Adrian van den Hoven een betoog over de betekenis van de EU Commission Pharmaceutical Strategy: wat gaat deze betekenen voor patiënten en voor bedrijven.
Zijn verhaal focuste op de kansen voor verbeterde toegang voor patiënten, betere spelregels voor de inkoop van geneesmiddelen (‘level playing field’ voor tenders), het veiligstellen van productie en grondstoffentoevoer om tekorten te voorkomen, zoals waar generieke geneesmiddelen mee worden geplaagd. ‘Hoe minder fabrikanten, hoe groter de kans is op tekorten’ was zijn stelling. We moeten waken voor een pluriforme markt. Verder is een efficiëntere biosimilar-ontwikkeling van levensbelang, waarbij de spelregels wereldwijd worden afgestemd. Allerlei kostbaar en overbodig onderzoek kan volgens hem worden weggesneden zonder tekort te doen aan kwaliteit, werkzaamheid en veiligheid. Hij vatte zijn boodschap samen met: het gebruik van geneesmiddelen zonder patent moet worden gestimuleerd, een efficiëntie en wereldwijde samenwerking van registratie-autoriteiten kan de ontwikkelingskosten van geneesmiddelen drukken en de markt moet stabiel en voorspelbaar zijn, omdat bedrijven anders geen risico zullen nemen voor de ontwikkeling van biosimilars.
Hierna was er een paneldiscussie waarbij vertegenwoordigers van verschillende Europese organisaties (patiënten, verzekeraars, economen, en farmaceutische bedrijven) hun kijk op de kansen en bedreigingen met betrekking tot de EU Commission Pharmaceutical Strategy lieten horen. Men was het er over eens: de ambities zijn prachtig, maar het zal aankomen op hoe de uitvoering gaat uitpakken.
Sessie 2: THE ‘NO-ACTION’ SCENARIO – Taking a close look at the landscape of European access to biological medicines
Deze sessie stond volledig in het teken van het Europese landschap van biosimilars. De soms grote verschillen tussen Europese landen in de toegang tot biologische geneesmiddelen werden toegelicht. Julie Maréchal-Jamil (directeur Biosimilar Beleid bij Medicines for Europe) leidde de sessie in met de vraag waarom de verschillen tussen West- en Oost-Europese landen zo groot zijn en wat er moet gebeuren door beleidsmakers om dit op te lossen.
Joao Vasco Santos (voorzitter bij de Public Health sectie van de European Public Health Association) wees hierbij op het belang om de juiste maatstaven te gebruiken om beleidmakers te informeren over bijvoorbeeld de toegang tot biologische geneesmiddelen. Verder onderstreepte Santos dat we moeten afstappen van de focus op besparingen en prijsdalingen en dat we moeten gaan naar een zorgperspectief waarbij een verbetering in patiëntuitkomsten en kwaliteit van de zorg centraal staan.
Luca Degli Esposti (directeur bij Clicon Health, Economics & Outcomes Research, Bologna in Italië) liet zien dat er in de kwaliteit van behandelingen nog veel winst is te halen, zelfs in een land als Italië. Hij rekende voor dat bij aandoeningen zoals reuma, psoriasis en ontstekingsziekten van de darm sprake is van onderbehandeling met biologische geneesmiddelen.
Leszek Stabrawa (gezondheidseconoom bij Alphamed) legde de behandeling van psoriasis-patiënten in Polen onder de loep. In Europa wordt ongeveer 20% van de psoriasis-patiënten behandeld met een biologisch geneesmiddel, tegen in Polen maar 1%. Hij liet zien dat het ermee samenhangende ziekteverzuim vele miljoenen kost. Hij stond stil bij de oorzaken daarvan en die kwamen neer op geldgebrek bij ziekenhuizen en budgetkrapte bij verzekeraars. Biosimilars kunnen daar verandering in brengen. Hij liet zien dat de werkelijke kosten van drie biologische geneesmiddelen (infliximab, etanercept en adalimumab) sinds 2012 met 75-89% zijn gedaald en dat er nu dus wel geld beschikbaar zou moeten zijn. Daarom is er een programma in ontwikkeling om het aantal patiënten dat in aanmerking komt voor behandeling met een biologisch geneesmiddel te verhogen van 1% (2.200 patiënten) naar 6% (13.200 patiënten).
Sessie 3: PROVIDING A FLEXIBLE EUROPEAN REGULATORY FRAMEWORK FOR THE FUTURE – Opportunities to advance biosimilar regulation
Tijdens de derde sessie voerden de panelleden een dialoog over kansen die er zijn om de Europese regelgeving voor biosimilars te verbeteren. We bespreken hieronder kort de hoofdlijnen van de boeiende gesprekken.
Richting minder vereisten voor fase 3 patiëntenonderzoeken
Volgens panellid Elena Wolff-Holz, voorzitter van de Biosimilar Medicinal Products Working Party (BMWP) van de Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP) van de European Medicines Agency (EMA) is tot nu toe de grootste uitdaging in de ontwikkeling van biosimilars te zorgen voor meer flexibiliteit in de ontwikkeling en een afweging te maken welk bewijsmateriaal noodzakelijk is.
Martin Schiestl (Global Head Regulatory Affairs Beleid bij Sandoz) ging in op de mogelijkheid om afstand te doen van de eis voor de fase 3 patiëntenonderzoeken om zo de ontwikkeling van biosimilars efficiënter (sneller en tegen lagere kosten) te maken. Hij noemde twee opties:
- De eerste optie is om farmacodynamische biomarkers te gebruiken in plaats van eindpunten in patiëntenonderzoek voor de werkzaamheid. Hij beaamde echter dat voor maar enkele biologische geneesmiddelen, zoals filgrastim, pegfilgrastim, insuline, epoetiene momenteel gevoelige en gevalideerde biomarkers beschikbaar zijn.
- De tweede optie is een biosimilar-ontwikkeling zonder fase 3 patiëntenonderzoek. Biosimilariteit zou dan met farmacokinetisch onderzoek kunnen worden bevestigd, met inbegrip van veiligheid en immunogeniciteit. Hij liet zien dat onderzoek in celkweken voldoende gevoelig is om verschillen tussen geneesmiddelen aan te tonen. Patiëntenonderzoek is dan alleen nodig als er nog onzekerheid blijft over de biosimilariteit. Dan kan patiëntenonderzoek uitsluitsel geven.
Andrea Laslop (EMA Scientific Advice Working Party en EMA CHMP) was van mening dat het afzien van fase 3 patiëntenonderzoeken moet gebeuren op een ‘case-by-case’ basis. Ze pleit op dit moment niet voor het zonder meer afzien van fase 3 patiëntenonderzoek. Panellid Sol Ruiz (voorzitter EMA Biologics Working Party) wees op de belangrijke rol van de EMA en de robuustheid van de Europese regelgeving, maar stelde zich ook de vraag hoeveel vergelijkende data nodig of wenselijk zijn. Zij stelde dat de vooruitgang in gevoeligheid en specificiteit van analytische methoden steeds beter wordt, zodat de eisen daaraan aangepast kunnen worden.
Is wetenschappelijk advies op maat van de EMA de oplossing?
De moderator, Fabrice Romanet (Fresenius Kabi) stelde aan Elena Wolff-Holz de vraag welke acties er in de toekomst ondernomen zullen worden vanuit de regelgevende kant. Haar antwoord was als volgt: ‘Het Europees regelgevingskader kan wetenschappelijk advies op maat mogelijk maken en bedrijven kunnen deze tool gebruiken om de levensvatbaarheid van een product te vergroten. Bedrijven kunnen hun ideeën presenteren en wij kunnen doorgaan met productgerichte cases. Er zijn echter nog niet veel voorstellen vanuit de industrie.’
Martin Schiestl beaamde dat wetenschappelijk advies op maat een nuttig instrument is en dat begeleidend advies tijdens het ontwikkeltraject nuttig is voor bedrijven. Hij vermeldde ook dat er een notie is om met meer volledige klinische data te komen vanuit de regelgevende instanties. De belangrijkste conclusie die we meenemen van Schiestl is: ‘Wees zo snel mogelijk in de ontwikkeling en zorg voor parallelle datageneratie.’ En hij benadrukte het belang van kritische kwaliteitskenmerken (critical qualiy attributes) en de technologische vooruitgang in analytische methoden.
Sessie 4: ENSURING ACCESS TO AFFORDABLE MEDICINES: How can adapting purchasing and procurement policies contribute to meet evolving health needs?
De vierde sessie ging over aanbestedingsprocedures, oftewel inkoopbeleid, van biologische geneesmiddelen waarop geen patent meer zit. Moderator van deze sessie en WHO-adviseur Sarah Garner stelde de vraag hoe een beter inkoopbeleid kan leiden tot een (blijvend) betere toegang tot biologische geneesmiddelen.
Stephanie Kohl van de Europese vereniging van ziekenhuisapothekers (EAHP) stelde dat ziekenhuisapothekers momenteel veel werk verrichten om tot een uniform inkoopbeleid te komen. Er zijn landen waarin dit al goed werkt, terwijl er ook landen zijn waarin dit minder goed gaat. Door het delen van ‘best-practices’ kunnen landen van elkaar leren. Het probleem op dit moment is dat de nadruk te veel op de prijs ligt. Hoe lager de prijs, des te gunstiger is dit (meestal) voor het ziekenhuis. Dat zorgt voor besparingen op korte termijn, maar zet het voortbestaan van een concurrerende geneesmiddelenmarkt op lange termijn onder druk.
Nina Uldal (directeur inkoop van de nationale Deense ziekenhuisinkooporganisatie Amgros) deelde haar ervaringen vanuit Denemarken. Denemarken kent een bijzondere situatie: zij hebben voor ziekenhuizen één inkooporganisatie waarmee ze de laagste prijzen in Europa weten te bereiken en de snelste opname van biosimilars. Maar dat gebeurt allemaal in gezamenlijk overleg met en instemming van alle partijen. Het begint met vooruitkijken met een horizonscan: welke biosimilars komen er aan. Dan beginnen de afstemmingsgesprekken en voorlichtingsbijeenkomsten. Het slot is een openbare aanbesteding waarbij tegenwoordig het principe van ‘multi-winner’ (dus meerdere winnaars van de aanbesteding) wordt gehanteerd. Denemarken realiseert zich – net zoals het Verenigd Koninkrijk – dat een verschraling in aanbieders op langere termijn negatief kan uitpakken voor de zorg en daarmee voor de patiënten.
Jean-Michel Descoutures (coördinator voor inkoop van geneesmiddelen, Réseau des Acheteurs Hospitaliers in Frankrijk) legde de nadruk in zijn presentatie op hoe een goede selectie bij het inkopen dient te gebeuren. Men dient steeds kwalitatieve criteria mee te nemen naast prijs, om zo een keuze te maken op basis van de volledige waarde van een product. Dit kan bijvoorbeeld gaan over doseringen, verpakkingsgrootte, bewaringsomstandigheden, leveringsmodaliteiten, injectiecomfort. En we moeten afstappen van een ‘winner takes it all’-aanpak en gaan naar aanbestedingen of tenders waaruit meerdere winnaars voortkomen. Zo wordt de economische levensvatbaarheid voor bedrijven gegarandeerd, worden de producten op hun meerwaarde beloond en wordt bovendien het risico op medicijntekorten verkleind.
Als laatste legde Magnus Bodin (hoofd of Biosimilar Market Access bij Biogen) uit hoe belangrijk het is om een stabiel inkoopbeleid voor biosimilars te krijgen. Besparingen voor nationale zorgbudgetten zijn belangrijk, maar aan de andere kant moeten de omstandigheden zo zijn dat bedrijven levensvatbaar blijven. De soms sterk dalende prijzen met vertrouwelijke kortingen zorgen ervoor dat het voor biosimilars niet langer economisch haalbaar is om beschikbaar te komen. Toch ziet Bodin ook positieve ontwikkelingen, zoals de trend dat kwalitatieve criteria worden meegenomen bij de productselectie. Ook valt hem het stijgend aantal aanbestedingen op waarbij meerdere winnaars worden toegekend.
Sessie 5: ENABLING INNOVATION IN HEALTHCARE PRACTICE
De impact van concurrentie door biosimilars wordt meestal afgemeten aan prijsdalingen. En het succes van biosimilar-beleid wordt vaak afgemeten aan de opname van biosimilars in de markt. Maar beide maten geven geen informatie over waar het echt om draait: hebben patiënten toegang tot hoge kwaliteit zorg en dragen de verkregen besparingen bij aan een meer geïntegreerde zorg. Daarom moeten we ons afvragen: ‘In welke mate dragen biosimilars en biosimilar-beleid bij aan een betere en meer geïntegreerde zorg?’ Dat was het thema van sessie 5.
In deze sessie was er opnieuw een verscheidenheid aan sprekers met verschillende achtergronden. Arnold G. Vulto (honorair hoogleraar ziekenhuisfarmacie aan de universiteiten van Leuven en Rotterdam) zette de voordelen van biosimilars nog eens op een rijtje. Medisch oncoloog Dr. Rosa Giuliani liet zien welke enorme bijdrage patiëntentoegang tot filgrastim als ondersteunende behandeling bij de agressieve behandeling van kanker heeft betekend. Dr. Giuliani onderstreepte aan de hand van haar eigen klinische ervaring het grote belang van snelle beschikbaarheid van betaalbare biosimilars om meer patiënten goed te kunnen behandelen. Beroepsverenigingen zoals de ESMO voor oncologen kunnen een belangrijke rol spelen door daarvoor ondersteunende richtlijnen op te stellen.
Biosimilars spelen een rol bij het doelmatiger voorschrijven van geneesmiddelen en kunnen daarmee belangrijke besparingen bereiken. Maar wat gebeurt er met dat geld? Hoe kunnen die besparingen, mede begeleid door artsen en patiënten, terugvloeien naar een betere en meer geïntegreerde zorg? Dat kan door gezamenlijk afspraken te maken over een goede verdeling van die besparingen, ook wel ‘benefit-sharing’ genoemd. Maar dat dat makkelijker is gezegd dan gedaan, liet Teresa Barcina Lacosta, promovendus aan de Universiteit van Leuven zien. Zij heeft in Europa gericht onderzoek gedaan naar strategieën achter ‘benefit-sharing.’ Belangrijke barrières zijn:
- financiële (budget silos (besparingen in compartiment 1, bijvoorbeeld in een ziekenhuis, kunnen niet worden aangewend voor verbeteringen in compartiment 2, bijvoorbeeld de eerste lijn), maar ook onduidelijke geldstromen in organisaties)
- in de organisatie (onduidelijke doelen in de organisatie of gebrek aan succesindicatoren)
- in de communicatie (te weinig uitleg wat de organisatie opschiet met het gebruiken van biosimilars)
Bernard Duggan (apotheker bij de Health Services Executive, Ierland) en Sonia Tropé (Franse vereniging van reuma-patiënten ANDAR) namen deel aan de discussie na de presentatie van Teresa Barcina. Zij deelden hun ervaringen uit Ierland en Frankrijk en die kwamen neer op meer aandacht voor het patiëntenbelang en transparantie in de geldstromen.
Samenvattend stelde Teresa Barcina dat voor het slagen van ‘benefit-sharing’-programma’s nodig is dat:
- het essentieel is om zulke programma’s bijtijds op te zetten en goed te monitoren
- goede succesindicatoren worden gebruikt die relevant zijn voor kwaliteit van zorg en de vorderingen van de integratie van de zorg (bijvoorbeeld afstemming eerste en tweede lijn)
- de afspraken over de besteding van besparingen concreet en navolgbaar zijn
- patiënten(verenigingen) bij de implementatie en uitvoering worden betrokken en de voortgang en resultaten regelmatig worden gerapporteerd
Er zijn talloze uitdagingen voor het succesvol uitvoeren van ‘benefit-sharing’-programma’s, maar de kansen zijn groot. Door het juiste gebruik van biosimilars komt geld vrij voor betere zorg en innovaties. Dat zal alle betrokkenen meer motiveren dan kale bezuinigingen waarbij onduidelijk is waar het bespaarde geld blijft.
Sessie 6: INTERNATIONAL REGULATORS’ PANEL – Advancing biologic regulatory science: How to converge efforts for an efficient and responsive global regulatory framework?
Tijdens deze sessie kwamen verschillende nationale regelgevende instanties aan bod die de laatste ontwikkelingen binnen hun nationale context deelden. De aandachtspunten waren gericht op de vraag welke inspanningen nodig zijn om een wereldwijde afstemming te krijgen in het regelgevend kader voor biosimilars. Verschillen in eisen per regio of land werken kostenverhogend en vertragend bij het beschikbaar komen van biosimilars.
Het panel erkende met betrekking tot de revisie in 2022 van de WHO-richtlijnen voor de evaluatie van biosimilars de beperkingen in de reikwijdte van de WHO. Men was het er wel mee eens dat de WHO-richtlijnen een eerste noodzakelijke stap naar harmonisatie waren. Niklas Ekman (hoofd van Biological Section van de Finse registratie-autoriteit FIMEA) benadrukte dat de nieuwe WHO-richtlijnen de breedst mogelijke regio vertegenwoordigen. ‘Wat is er wereldwijder dan de WHO-richtlijn?’, aldus Niklas Ekman.
Hoewel de panelleden erkenden dat er op dit moment ruimte voor verbetering is in de regelgeving van biosimilars, was er voorzichtigheid om eigen meningen te laten vallen. Argumenten varieerden van ‘We hebben een robuust kader, we moeten niets doen’ tot ‘We moeten een richting inslaan zoals de Engelse Medicines and Healthcare products Regulatory Agency (MHRA) die zegt dat fase 3 patiëntenonderzoeken niet nodig zijn.’
Een tweede aandachtspunt was dat er veel betrouwbare informatie voorhanden is, maar dat die informatie blijft liggen en niet terecht komt bij betrokkenen, zoals voorschrijvers en patiënten. Ana Hidalgo-Simon (hoofd van Advanced Therapies, EMA Human Medicines Division): ‘Misschien moeten we niet zozeer informatie produceren, maar de juiste informatie op het juiste moment naar de juiste plaats brengen. Het is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid.’
Op de vraag wie binnen de regelgevende instanties verantwoordelijk moet zijn voor de educatie over biosimilars in de toekomst, verwezen de panelleden naar de ge-update informatie op hun respectievelijke websites. Men was het er over eens dat het passief beschikbaar maken van informatie op een website onvoldoende is en dat een meer proactieve aanpak noodzakelijk is en dat die het beste lokaal kan plaatsvinden.
Terugblikkend was het goed dat alle betrokkenen elkaar weer konden ontmoeten in een gemoedelijke sfeer die uitnodigde voor een constructieve uitwisseling van ideeën. De volgende MFE Biosimilar Conference vindt plaats in Amsterdam op 25 en 26 mei 2023. Klik hier voor meer informatie.
Verslag samengesteld door Biosimilar-research team KU Leuven,
Teresa Barcina Lacosta
Elif Car
Yannick Vandenplas
Arnold G. Vulto
Volg ons via: